Inleiding door Johan de Schacht

Wie bij het landbouwleven nog denkt aan een familiale onderneming, een gemengd bedrijf waar men samen met heel veel zorg plant en dier benadert, moet toch maar eens het weekblad  Landbouwleven doorbladeren. Dit weekblad voor de Vlaamse landbouwer, gelezen door ongeveer 25000 landbouwers, ziet het ‘realistischer’. Volledig in de lijn met de rotsvaste overtuiging van de voorzitter van de Boerenbond die steevast elke openbare tussenkomst begint met “Laat daar geen misverstand rond bestaan, dames en heren, landbouw  is economie” of met het credo van onze minister-president, tevens minister van landbouw: “Groen is goed als het opbrengt”, kan er maar één uitgangspunt zijn: alles voor de rentabiliteit. Dit vertaalt zich in wekelijkse beschouwingen over groeicijfers, efficiëntie door automatisering, robotisering, spitstechnologie voor steeds zwaardere tractoren, productiezekerheid door onvoorstelbaar veel soorten herbiciden en pesticiden etc. Niet te vergeten de talloze mogelijkheden voor subsidies en premies. Toch vreemd, steevast verkondigen dat het in deze sector om economie draait en die in stand houden met belastinggeld van de burger. Een gezonde economie kan dit toch niet zijn! Of is er meer aan de hand?

Toespraak door Luuk Humblet voor klanten van de Blauwe Bloem in Gent op 29 april 2012

Het is beslist niet overdreven als we stellen dat Rudolf Steiner  de grondlegger is geweest van de biologische landbouw in de moderne betekenis van dit begrip. Immers al in 1922 begon hij samen met zijn medewerkers Ehrenfried Pfeiffer  en Günther Wachsmuth  in Dornach te experimenteren met plantaardige en dierlijke preparaten die de bodemvruchtbaarheid en de levenskwaliteit van de landbouwgewassen konden ondersteunen zonder beroep te hoeven doen op kunstmatige bemesting en bestrijding met chemische middelen. In juni 1924 was het dan zover dat Steiner voor het eerst een echte cursus voor landbouwers  kon geven. In Kobiercyze (nu in Polen, toen in Duitsland gelegen en ‘Koberwitz’ genoemd) had graaf Keyserlingk zijn huis en landgoed een week lang voor die cursus ter beschikking gesteld.

Het is natuurlijk opmerkelijk dat een geesteswetenschapper en ingewijde voordrachten ging houden over akkerbouw, veeteelt en bemesting. Rudolf Steiner bleek echter ook op dit gebied (zoals op zoveel andere) niet alleen over diepgaande inzichten, maar ook over een heel praktische kennis te beschikken. De cursus die uit acht voordrachten en vragen-beantwoordingen bestond, kwam in boekvorm beschikbaar onder de lange titel ‘Geesteswetenschappelijke Grondslagen voor een Vruchtbare Ontwikkeling van de Landbouw’. Hij werd in antroposofische kringen natuurlijk al snel de landbouwcursus  genoemd.

Omwille van zijn organische én kosmische karakter kreeg deze landbouwmethode later de officiële benaming biologisch-dynamische landbouw, soms afgekort tot biodynamische landbouw of tot BD-landbouw. Deze landbouwmethode berust op specifieke principes en praktijken, waarvan de belangrijkste ongetwijfeld de organische bedrijfsindividualiteit  is. Wat is dat voor een principe? Het houdt in dat ieder landbouwbedrijf een unieke compositie heeft, samengesteld is uit diverse ‘organen’ die elkaar ondersteunen; dieren, akkers met gewassen, fruit- en andere bomen, hagen, bijen, weilanden. Daarbij wordt ernaar gestreefd om zoveel mogelijk in ‘gesloten’ kringlopen te werken: het veevoer wordt op het bedrijf zelf geteeld en de mest die dat vee produceert, wordt samen met ander organisch afval op het bedrijf gecomposteerd en vervolgens weer aan het land teruggegeven. Steiner benadrukte in zijn landbouwcursus dat hoe meer ‘vreemd materiaal’ er op een landbouwbedrijf van buitenaf wordt aangevoerd, hoe groter de kans is dat allerhande plagen en ziektes optreden.

Bij de biologisch-dynamische landbouw gaat het dus om veel méér dan gewoon geen vergif of chemische meststoffen gebruiken. Het gaat om het gezond maken van de inmiddels zwaar zieke aarde, door haar samenhang met de kosmos weer te herstellen en te onderhouden. Pakt de boer dat op een geïnspireerde manier en met zelf verworven vakkennis aan, dan worden kunstmest en bestrijdingsmiddelen vanzelf overbodig.

Na Steiner’s dood ging men de principes van de BD-landbouw op veel plaatsen in praktijk brengen. Zo is het bedrijf Loverendale – Ter Linde  in Oostkapelle, waar wij onze appels, aardappels en andere vruchten en groenten vandaan halen, al sinds 1926 ononderbroken werkzaam volgens de biologisch-dynamische werkwijze. Het aantal BD-landbouwbedrijven bleef echter toch nog lange tijd relatief gering.

Pas vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw begon de biologische landbouw, in de natijd van de ‘flower-power’-beweging, populair te worden, en na een lange aanlooptijd begint nu deze beweging steeds meer in een stroomversnelling terecht te komen. Alleen worden daarbij in vergelijking met de oer-biologische werkwijze (zoals ik de biologisch-dynamische zou willen noemen) in de meeste gevallen essentiële elementen weggelaten. Vooral het beginsel van de bedrijfsindividualiteit krijgt vaak geen of nauwelijks aandacht.

Veel van wat vandaag biologische landbouw wordt genoemd, zou dan ook eigenlijk beter ‘gangbare landbouw met biologische middelen’ heten. Maar ik wil daar beslist ook niet fanatiek in zijn en beweren dat alle biologisch-dynamische bedrijven superieur en alle biologische bedrijven inferieur zijn; daar zou ik veel mensen mee tekort doen! In de praktijk is het eerder zo dat een goed verzorgd biologisch bedrijf meer waard is dan een slecht verzorgd biologisch-dynamisch bedrijf.

Even terug naar 1924. Zoals gezegd was het in Koberwitz de eerste keer dat Rudolf Steiner zijn landbouwcursus gaf en hij maakte daarbij vanaf het begin ook duidelijk dat de leergang nog onvolkomen en onvolledig zou zijn. Op enkele vragen die hem werden gesteld, kon hij op dat moment nog niet meer dan een richting aangeven waarin het antwoord gezocht moest worden, en eraan toevoegen: “Dat moet nog nader in de praktijk onderzocht worden.”

Ondanks dit wat onvolledige karakter van de cursus was Steiner erg blij met de kans die hem was geboden om deze eerste aanzet te geven. Tijdens de terugreis naar Dornach zei hij in de trein tegen zijn medewerker Günther Wachsmuth: “Nu hebben we ook dit belangrijke werk tot stand gebracht!” Hij hechtte aan dit pionierswerk een uitermate grote betekenis en dat is ook best te begrijpen, als we bedenken dat volwaardig menselijk voedsel alleen uit een gezonde landbouw kan komen en dat dit voedsel de grondslag vormt van ons leven. Hoewel deze uitspraak voor de meeste mensen misschien vanzelfsprekend lijkt, reikt de betekenis ervan veel verder dan ze zich meestal realiseren.

 

Ik geef een wat tragisch voorbeeld. Veel jonge kinderen krijgen tegenwoordig het stempel ADHD  opgedrukt; vroeger sprak met gewoon van onrustige of overbeweeglijke kinderen. Om die onrust, waar vooral de leerkrachten in de scholen niet goed mee uit de voeten kunnen, te temperen, geeft men die kinderen pillen. Dat is een uiterst twijfelachtige aangelegenheid. Chronisch geslikte medicijnen die gedragsveranderingen bewerkstelligen (zoals antidepressiva), behoren tot de allergevaarlijkste; ze veroorzaken op lange termijn vaak degeneratieve ziekten.

Die kinderen hebben iets heel anders nodig. De behandeling van ADHD vraagt enerzijds om pedagogische maatregelen: ritmische, rustbevorderende taken en oefeningen, en specifieke rollen in toneelspel bijvoorbeeld. En daarnaast is een goede ondersteuning nodig in de vorm van gezond, evenwichtig en volwaardig voedsel. Junkfood e.d. voldoen daar op geen enkele manier aan. Door de extreem onevenwichtige samenstelling van o.a. de eiwitstructuren in dit zogenaamde voedsel heeft het lichaam voortdurend tekort aan essentiële aminozuren en reageert daarop met hongergevoel. Het kind moet dus drie tot vier keer teveel eten om een verzadigd gevoel te krijgen, terwijl zijn lever, nieren en ingewanden overbelast raken door overmatige en overbodige voedingsstoffen. Je zou van minder ongedurig worden…(1)

Maar dat is nog niet alles. Toen aan Steiner een keer de vraag werd voorgelegd hoe het toch komt dat zo weinig mensen belangstelling voor spirituele zaken op kunnen brengen, gaf deze het verrassende antwoord: “Dat is een kwestie van voedselkwaliteit”. Zonder gezond voedsel, dat afkomstig is van een gezonde bodem waarin heilzame kosmische krachten werkzaam zijn, ondermijnen wij niet alleen onze stoffelijke gezondheid, maar gaat ook onze geestelijke ontwikkeling teloor.

Ik lees jullie nu een fragment voor uit het begin van de eerste voordracht van de landbouwcursus. Eerst kun je daarin lezen hoe Rudolf Steiner buitengewoon uitvoerig graaf Keyserlingk en zijn gezin bedankt voor de gastvrijheid die de deelnemers aan de cursus in de komende week zullen genieten. Maar dan verandert plotseling de toon en zet Rudolf Steiner bij wijze van inleiding een paar ernstige, belangrijke stellingen neer. (De citaten in het volgende stukje zijn enigszins ingekort.)

Als eerste is daar de uitspraak die we in onze groene winkelfolder hebben overgenomen: “Juist de landbouw is op ernstige wijze aangetast door de moderne geestesgesteldheid, die vooral met betrekking tot het economische leven vernielende vormen heeft aangenomen. Het afbrekende karakter daarvan wordt door veel mensen nog maar nauwelijks beseft. Het lag in de bedoeling om hier tegenin te gaan door zakelijk opgezette ondernemingen, in het leven geroepen door economen en zakenlieden. Het is echter niet gelukt om datgene wat in de intentie lag, alzijdig te verwerkelijken. Er zijn in onze tijd teveel tegenkrachten werkzaam om begrip voor zoiets mogelijk te maken en daardoor is zelfs het alleroorspronkelijkste nog niet ter sprake gekomen.” Met dat laatste doelde Steiner op een poging tot associatievorming van verschillende bedrijven: Der kommende Tag.  Die poging leed schipbreuk door de moeilijke financiële positie waarin Duitsland na de eerste wereldoorlog terecht kwam.

Ik citeer nu verder Steiner. Wat hij stelt in het volgende, staat in de meest krasse tegenstelling tot wat Johan ons daarnet heeft verteld over de teneur in het blad Landbouwleven: “Er zijn tegenwoordig allerhande publicaties die de landbouw vanuit economisch gezichtspunt behandelen, die erover gaan hoe men economische ideeën moet toepassen op de landbouw. Dat is pure nonsens. Over landbouwvraagstukken, ook wat de sociale implicaties ervan betreft, kan men slechts spreken als men werkelijk weet wat verbouw van bieten, van aardappelen, van granen betekent. De economische principes moeten uit de zaak zelf voortkomen en niet uit willekeurige theorieën. Studenten die aan de universiteit colleges hebben gelopen over economie met betrekking tot de landbouw, denken dat de zaak er voorstaat zoals zij dat geleerd hebben. Dat is niet het geval; elk gepraat over economie dat niet voortkomt uit de praktijk van de landbouw zelf, zou moeten ophouden.”

Als je dit leest, zou je bijna denken dat Steiner tegen economie was. Maar dat kan natuurlijk niet en het wordt ook weerlegd door het feit dat hij bijna twee jaar vóór de landbouwcursus op vraag van studenten in Dornach ook een cursus economie heeft gedoceerd, die bestond uit veertien voordrachten en zes vragenbeantwoordingen.(2) Maar daar ging het dan ook om een heel andere, een heel nieuwe en nog te ontwikkelen vorm van economie: de associatieve economie. Die sluit wél op de juiste wijze bij de landbouw zonder deze geweld aan te doen.

De biologisch-dynamische landbouw heeft wereldwijd nog lang niet genoeg armslag ontwikkeld; met de associatieve economie is dat nog veel minder het geval. Onze hopeloos achterhaalde en verouderde maatschappijstructuren hebben tot op heden elke toepassing ervan op grote of middelgrote schaal onmogelijk gemaakt. Maar in de voorbije tientallen jaren zijn er vanuit inzichten wel degelijk diverse pogingen ondernomen om althans een aantal elementen uit de associatieve visie op economie op zo’n manier vruchtbaar te maken, dat een gezonde landbouw daarin een zekere ondersteuning kan vinden. Ik zie zelf drie pogingen die structureel vorm gekregen hebben en die wil ik nu in het laatste deel van mijn praatje wat nader toelichten.

Een eerste vorm (die eigenlijk het laatst ontstaan is) is het groente-/fruitabonnement. Dat is een jaar of vijfentwintig jaar geleden ontwikkeld als een soort noodgreep om te ontkomen aan de prijsdruk die in de handelsverhoudingen van de vrije markt op de boeren wordt uitgeoefend. Om hun een redelijke prijs voor hun producten en daarmee een zekere inkomensgarantie te kunnen bieden, worden standaardpakketten aan vaste prijzen aan de consumenten aangeboden. Soms gebeurt dat via de handel, soms rechtstreeks van producent naar consument.

Het grote voordeel van deze werkwijze is uiteraard zijn eenvoud en het abonnement heeft zich in een enorme populariteit mogen verheugen. Overigens speelt de originele doelstelling daarbij vaak geen rol meer; een succesverhaal wordt nu eenmaal graag gekopieerd. Van een echt overleg tussen producent, consument en eventueel tussenhandelaar is meestal geen sprake, de betrokkenheid en verantwoordelijkheid over en weer zijn navenant gering tot onbestaande. Omdat de consument-abonnee over het algemeen geen inspraak heeft in de samenstelling van het pakket, is er geen even-wichtige verhouding tussen de inbreng van consument en producent. Als de consument op de koop toe wil nemen dat de inhoud van het standaardpakket niet (altijd) strookt met zijn individuele behoeften, kan het in bepaalde omstandigheden de aangewezen vorm zijn.

Veel eerder al kwam in Noord-Duitsland kort na de tweede wereldoorlog, toen er gebrek was aan handelskanalen, het principe van het CSA-bedrijf tot ontwikkeling. CSA is de engelse afkorting van ‘Community Supported Agriculture’. Deze werkvorm heeft zich aanvankelijk in Europa niet doorgezet; hij is overgebracht naar Noord-Amerika en daar zeer succesvol geworden. Zo’n jaar of vijftien geleden waaide het weer terug naar deze kant van de oceaan. Het karakteristieke aan zo’n landbouwbedrijf (bij ons ook wel een Pergola-bedrijf  genoemd) is dat er zich een groep consumenten omheen scharen die het geheel financieel mogelijk maken. Dat maakt de inslag van het associatieve principe al sterker.

Soms is de werkwijze van het Pergola-bedrijf gekoppeld aan dat van de standaardpakketten, soms aan het principe van zelfoogst door de consumenten. In ieder geval is de verhouding tussen de inbreng van de betrokken consumenten en producenten hier doorgaans veel evenwichtiger dan bij het abonnement. Autonome handel is er meestal niet mee gemoeid.

 

De derde werkwijze om associatieve economie met biologisch-dynamische landbouw te verbinden is in feite de oudste, want er zijn al in de tijd van Steiner, na de eerste wereldoorlog pogingen toe ondernomen. Dat is de manier die we al meer dan vierentwintig jaar(3) in De Blauwe Bloem in praktijk proberen te brengen: het associatieve overleg  waarin alle drie de betrokken partijen: consumenten, handelaren en producenten gelijkwaardig vertegenwoordigd zijn. Het is dan ook de moeilijkste vorm om te realiseren, maar hij zal in de toekomst hard nodig zijn om garanties te bieden voor een door en door gezonde landbouw en daarmee ook voor echt volwaardig, gezond voedsel.

(1) Deze gegevens zijn ontleend aan een artikel van Roelf Havinga ‘Het Belang van Evenwichtige Voeding (Eiwitten en Mineralen)’, gepubliceerd  in Dynamisch Perspectief  nr. 2003-3.

(2) In het voorjaar van 2016 is deze economische cursus door uitgeverij Nearchus opnieuw uitgegeven onder de titel ‘Economie – de wereld als één economie’, dertig jaar nadat uitgeverij Hesperia een tweetalige uitgave (Duits-Nederlands) had uitgebracht.

(3) Inmiddels bijna dertig jaar (toespraak gehouden in 2012).