Marjan Smits, boerin/adviseur, schrijft ons over de kansen voor jonge mensen in de landbouw en hoe we die zouden moeten vergroten.


Hedendaagse (biologische) landbouw: een uitputtingsslag voor jonge boeren

Nu ik zo’n 15 jaar in de biologische landbouw heb gewerkt, rondgekeken, geadviseerd en onderwezen, moet me iets van het hart.

Ik zie veel jonge mensen om me heen die zich willen verbinden met het land, een gezonder en zinvoller leven willen leiden, meer in contact willen zijn met de natuur. Goedgemutst storten ze zich op de biologische/BD landbouw; soms met een opleiding achter de rug, soms niet. Enthousiast en met een gedrevenheid die je zelden tegenkomt proberen ze hun idealen gestalte te geven.

En wat gebeurt er dan? Het viel me al op tijdens mijn eigen opleiding in de biologische landbouw. De uitputtingsslag begint!

Tijdens boerderij bezoeken (in allerlei landen) bekijk ik altijd de fotoboeken die tonen hoe een idee, een verlangen gestalte heeft gekregen in de betreffende boerderij. Je ziet dan het hele proces, chronologisch vastgelegd in foto’s. Dat is mooi om te zien. En als het resultaat er dan uiteindelijk staat, is dat uiteraard ook heel bevredigend.

Wat je echter ook vaak ziet op de foto’s en hoort in gesprekken, is de sluipende uitputtingsslag die schijnt te horen bij het boerenleven.

De toenemende vermoeidheid, de tegenslag, het geploeter, de twijfel die toeslaat omdat het werk en de inzet niet opwegen tegen het resultaat, de stress over de precaire financiën, dat er niet gespaard kan worden, het gebrek aan vrije tijd, het gegoochel met verschillende inkomensbronnen om het hoofd boven water te houden, de twijfel over hoe je in godsnaam kinderen combineert met zo een tijdverslindende arbeid als werken op een boerderij.

Ik vind jonge boeren voor hun leeftijd vaak al erg afgetobd, moe en zorgelijk. Ze hebben uiteraard nog veel energie omdat ze nog jong zijn, ze zien er nog vrij goed uit en houden het hoofd recht, maar hoe lang nog?

Dat baart mij zorgen. Want waar zijn we nu eigenlijk mee bezig?

We omarmen de Biologische en BD Landbouw (en terecht). We willen niets liever dan dat er zoveel mogelijk jonge boeren instromen in deze sector. De opleidingen puilen uit en kunnen de vraag nauwelijks aan. Aan de vraagzijde is er ook al een tekort aan jonge boeren. Dus er is genoeg werk straks voor jonge boeren, en dat is fijn.

Maar er wordt naar mijn smaak te weinig gepraat en nagedacht over hoe we die jonge boeren nu een goede start willen geven. Er wordt te weinig gepraat over in wat voor een verziekt economisch model we ze feitelijk loslaten na hun opleiding. Door hier tijdens de opleiding niet helder over te zijn, dan wel hier iets aan te doen in politieke zin, werk je feitelijk mee aan een nieuwe vorm van slavernij.

Dat klinkt hard, slavernij, maar het is wel degelijk slavernij. De boer heeft van oudsher betaald met zijn gezondheid zowel fysiek als psychisch. Dat is een vreselijke paradox als je bedenkt dat het leven en werken in de natuur in wezen gezond makend is. Maar dat was het vroeger niet altijd en dat is het nu nog steeds niet. Zolang er in de EU gemiddeld minstens 3 boeren per week zelfmoord plegen is er iets goed mis. Bovendien stoppen dagelijks 300 Europese boeren (meestal jongeren!) ermee. Dat is uiterst zorgwekkend.

Oorzaak 1 van de uitputtingsslag: Het bestaande economische model.

Want wat is er precies mis aan het systeem? Wat is er de oorzaak van dat, de uitzonderingen daargelaten, de gemiddelde jonge boer altijd zweeft op de rand van het bestaansminimum, ‘subsistence’ ?

Dat heeft enerzijds te maken met het feit dat wij sinds 1945 het idee hebben opgevat dat voedsel zo goedkoop mogelijk geproduceerd moet worden, en nog maar een fractie mag zijn van het huishoudbudget (maximaal 10%). Dat is een van de redenen waarom biologische voeding als ‘te duur’ te boek staat, terwijl feitelijk het gangbare eten te goedkoop is, gezien de verborgen niet doorberekende kosten. Op dit politieke vlak valt mondiaal dus nog een hele strijd te voeren.

Maar duidelijk is dat dit economische model grondig op de schop moet. En wel zo snel mogelijk. Niet alleen omdat het niet duurzaam is, maar ook omdat het een vorm van slavernij van de jonge boer in de hand werkt. Heel kort door de bocht: zolang eten te goedkoop is, kan een jonge (kleinschalige) boer niet voldoende verdienen. Laat staan sparen of een pensioen opbouwen.

Maar de modernere vormen van biologische landbouw dan? Die van de korte keten? Daar wordt toch een ‘eerlijke’ prijs betaald voor het werk van de boer. Dat is meestal wat je hoort. “Eerlijk”. Dat vraag ik mij af. Ik vind doorgaans de gangbare tarieven voor een “box-systeem” nog veel te laag om de werkelijke noden van een boer te dekken (goed inkomen, pensioen, ziektekostenverzekering, sparen, eigen bezit van land en boerderij ).

Bovendien vind ik het systeem waarin een boer zich afhankelijk maakt van de goedertierenheid van een kleine groep trouwe afnemers (alhoewel trouw? De meesten haken na 1 à 2 jaar af) een nieuwe vorm van ‘horigheid’. Feitelijk een vorm van ‘feodaliteit’ in een modern jasje, overgoten met een sausje van betrokkenheid, engagement, duurzaamheid en andere lekker liggende modieuze termen.

Laat ik voorop stellen dat CSA (community supported agriculture) op zich een goede tegenbeweging is in een wereld die gedomineerd wordt door een verziekte distributieketen waarin de grootgrutters en de logistieke partners met 60-70% toeslag op het primaire product weglopen! Terwijl deze percentages feitelijk de boer toebehoren.

Maar dat neemt niet weg dat ook dit model de boer in zekere zin in een positie manoeuvreert van ongezonde afhankelijkheid, marginaliteit en “subsistence”. Op gevaar af dat ik de hele CSA-wereld over me heen krijg, durf ik te stellen dat een CSA de boer aan de ketting legt.

Terug naar het grotere plaatje.

Waartoe wordt de jonge boer feitelijk gedwongen in deze verziekte markt van te lage prijzen voor het primaire product? De jonge boer wordt gedwongen een heel slim en uitgekiend businessmodel te ontwikkelen om het hoofd boven water te houden. En er moet in dit businessmodel gemikt worden op meerdere activiteiten met allen een goede ‘toegevoegde waarde’. Op een andere manier valt er namelijk echt niets te verdienen.

Kortweg: niet slechts de productie van bijvoorbeeld fijne groentes, want daar ga je het financieel niet mee redden. Er moet iets naast ontwikkeld worden, zoals een restaurant, een café, een didactische poot, een zorgboerderij, zaadteelt, CSA, pluktuin etc. etc.

En dat doen de meeste jonge biologische boeren dan ook. Vol goede moed en inzet storten ze zich op het ontwikkelen van de verschillende ondersteunende activiteiten. En ook daar slaat de uitputting dan weer toe! Want het managen van meerdere complexe activiteiten is tijdrovend en uitputtend. Niet alleen mentaal en psychisch, maar ook fysiek. Jonge boeren maken absurd lange dagen. Vrije dagen en vakantie zijn er nauwelijks bij. Dat geldt trouwens voor bijna alle boeren.

Wat de jonge boeren bij het ontwikkelen van hun ‘slimme businessmodel’ ook opbreekt is het gebrek aan financiële armslag om deze verschillende activiteiten echt behoorlijk op te zetten. En met behoorlijk bedoel ik duurzaam, deugdelijk en snel. Niet traag, in stukjes en met inferieur materiaal.

En zo kom ik bij oorzaak 2 van de uitputtingsslag: Geldgebrek.

De meeste jonge biologische boeren hebben geen financiële reserves of mogelijkheid om bij de bank te lenen, wegens gebrek aan onderpand. Dat wreekt zich al direct bij de start van het opzetten van een bedrijf. De noodzakelijke structuren en investeringen kunnen niet of slechts marginaal gedaan worden. Vaak met wat geleend geld van familie. Door deze marginale startsituatie komt een zaak niet goed van de grond en worden noodzakelijke investeringen niet, te laat of onvolledig gedaan. Er wordt wel heel hard gewerkt, maar een deugdelijke basis-infrastructuur is er niet, en dus blijft alles maar ‘marginaal geklungel’. Jonge boeren kunnen niet of nauwelijks een behoorlijke sprong voorwaarts maken, bij gebrek aan een flinke investering in kwaliteits-structuren bij de start van hun zaak (de eerste 5 jaar).

Nu hebben we natuurlijk de EU, die in haar wijsheid mooie regelingen voor jonge boeren in het leven heeft geroepen. Deze regelingen zouden de jonge biologische boer een steun in de rug moeten zijn, maar zijn dat niet. Immers, het indienen van een aanvraag is al een uitputtingsslag op zichzelf. De bureaucratische rompslomp en nonsens waar je je doorheen moet werken zijn vreselijk tijdrovend en onvoorstelbaar. En hoe kan een jonge boer, die een subsidie toegekend heeft gekregen van maximaal 40% van een benodigd bedrag, zelf nog de resterende 60% fourneren?

Deze EU-regelingen versterken dus op geen enkele manier de positie van een jonge biologische boer! Waarom zijn er geen EU fondsen voor jonge biologische boeren waarin ze bij de start 300.000-500.000 euro ‘a fonds perdu’ ontvangen, op basis van een gedegen businessplan en uiteraard met een degelijke begeleiding door een team van professionele boeren en ondernemers?

Een dergelijk aanloop-bedrag is noodzakelijk. Niet alleen voor de aanschaf van grond, de boerderij en machines/materialen. Maar ook ter dekking van de exploitatiekosten en de liquiditeit in de eerste 5 jaar van hun bestaan. Zo lang duurt het namelijk voordat een startende boer in rustiger vaarwater is beland. Zoals alle starters gaan ook boeren niet failliet omdat er geen markt is, maar omdat ze de rekeningen niet meer kunnen betalen, dus vanwege liquiditeitsproblemen!

Oorzaak 3 van de uitputtingsslag: Eigen bezit van grond wordt niet gestimuleerd.

In de gangbare landbouw is ca 92 % van de landbouwbedrijven (in Nederland) familiebezit. Dat vinden we heel normaal. En waarschijnlijk is het voortbestaan van deze bedrijven ook deels gegarandeerd door het feit dat het land en de opstallen in eigen bezit zijn. Ze zijn immers door de generaties heen aangekocht, afbetaald, vererfd.

De meeste jonge biologische boeren hebben doorgaans geen landbouw achtergrond, dan wel een (goed lopend) landbouw-familiebedrijf wat achter hen staat.

In de biologische landbouw vinden we echter collectief dat biologische gecertificeerd land NIET in het bezit mag komen van de boer, maar uitsluitend gepacht mag worden. Waarom? Wat is er tegen de sterke binding van bezit; zeker als het je eigen grond is die je met bloed, zweet en tranen hebt bewerkt?

Organisaties als “De Landgenoten” en “Stichting Grondbeheer” doen goed werk door via legaten en donaties biologische en biodynamische landbouwgrond aan te kopen en te verpachten aan boeren. Laat ik daar duidelijk over zijn. In ieder geval groeit het areaal biologische of biodynamische grond op deze manier. Maar waarom alleen verpachten? Waarom bestaat de mogelijkheid van koop niet?

Ook hier geldt dat de jonge boer in zekere zin in een ‘feodale’ positie blijft zitten. De jaarlijkse pacht zal ongetwijfeld redelijk zijn (en er hoeft met Kerst geen haas afgeleverd te worden aan het huis van de landheer), maar het blijft een afhankelijkheidsrelatie, die in mijn ogen niet gezond is en niet terecht. De boer maakt immers het land vruchtbaar, maakt het ‘eigen’. Maar mag daar niet het bezits-genot van hebben. Bezit dat hem in staat zou stellen de grond en boerderij als onderpand te stellen bij de bank. Bezit dat hem in staat zou stellen om wanneer hij met pensioen gaat, alles te verkopen en van een welverdiende rust te genieten. Of door te geven aan zijn kinderen.

Tot zover mijn zorgen over de jonge boeren van nu en in de toekomst. Het moet mogelijk zijn om ze een betere start te geven dan we nu doen.

Marjan Smits

Boerin/adviseur